EEN OUD KOPEREN PLAATJE
Begin 2019 kwam het bestuur, tijdens het opruimen en schonen van de archieven van de stichting
Synagoge Borculo (SSB) een koperen plaatje met Hebreeuwse tekst tegen.
Het plaatje is verweerd en voorzien van twee schroefgaatjes. Er staat een Hebreeuwse tekst op. Het
vermoeden was dat het plaatje erg oud moest zijn. Benieuwd naar de herkomst en het doel van het
plaatje zorgde voor een begin van een zoektocht. Ook wilden wij meer te weten te komen over de
personen die in de tekst worden genoemd. Met behulp van een Joodse vriend in Israël kon de tekst,
hoewel moeilijk leesbaar, volledig worden vertaald:
"Gift van de heer Moshe ha-Cohen en zijn broer Ja'akov ha-Cohen en zijn zuster Gouda, van wie de
gulhartigheid hun deze lamp deed geven als Eeuwig Licht (Ner Tamid) in de synagoge van de
Heilige Gemeente Borculo, moge God haar beschermen, ter herinnering aan hun vader Shalom zoon
van Moshe ha-Cohen Lobstein, overleden op 10 Kislev van het jaar " Vrede in zijn Hoge Gewesten"
volgens de korte telling en ter herinnering aan zijn familieleden die naar hun Eeuwige Wereld gingen
en bij wie de Leer van God hun verlangen was, tot glorie en lof van onze gemeente."
Het blijkt een plaatje te zijn dat bij de schenking van een lamp(je), als symbool van eeuwig licht
(Ner Tamid) , aan de synagoge werd geschonken door drie personen. Het betreffen hier de broers
Moshe (Moritz) en Jacob (Jacques) en hun zuster Gouda. Verderop in de tekst komen we de naam
Lobstein tegen. Deze naam kennen we, maar ook de voornaam Gouda. Van haar ligt een
Stolperstein voor het huis Muraltplein 44. Zij had op deze locatie een winkeltje in band en garen. Zij
werd gearresteerd in Apeldoorn en getransporteerd naar Westerbork. Van daar uit werd zij
gedeporteerd naar Sobibor alwaar zij op 9 juli 1943 werd vermoord
Het eeuwige licht
Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/eeuwig_licht
Het nèr tamid, ook wel neer tamied of eeuwig licht genoemd, is in de Joodse traditie een lamp
die vooraan in de sjoel (synagoge) vóór of naast de Aron (Heilige Arke) hangt. Dit licht brandde
altijd. De enige onderbreking ervan was in de Tweede Wereldoorlog, toen vrijwel alle synagogen op
last van de bezetter werden gesloten, leeggeroofd en/of vernield.
Het nèr tamid is een symbool voor Gods aanwezigheid en dat Hij waakt over zijn volk. Voorts geeft
het een verwijzing naar de herinwijding van de Tempel van Jeruzalem (zie Exodus 27:20 en Leviticus
24:2), waarbij het eeuwig licht in de vorm van een menora in de tabernakel werd ontstoken.
Soms hangt er een tweede nèr in de synagoge ter nagedachtenis aan de overledenen. Gelet op de
tekst op het plaatje zou hier sprake van kunnen zijn omdat de lamp een herinnering is aan de vader
van Gouda, Moshe en Jacob. Het gebruik om een eeuwig licht in de synagoge te laten branden gaat
terug tot de zestiende eeuw, toen de lamp zelf gemodelleerd werd naar voorbeeld van de kerklamp.
Het koperen plaatje moet aan de voorkant van het interieur van de sjoel hebben gehangen.
Jaar van overlijden op bijzondere wijze weergegeven
Het jaar van overlijden wordt in de tekst als spreuk genoemd: " Vrede in zijn Hoge Gewesten"
Dit is zeer Joods, zeker genealogisch Joods. Er zijn veel mooie vondsten bekend. Deze is heel mooi
gekunsteld. Iedere Hebreeuwse letter heeft een cijferwaarde. Dat maakt het mogelijk om een
lettercombinatie om te zitten in een getal of omgekeerd. Dit wordt gematria (numerologie)
genoemd.
Het jaar van overlijden van Shalom was 5680. Nu worden over het algemeen de duizendtallen
(5000) weggelaten. Dat is wat er bedoeld wordt met "volgens de korte telling".
Blijft over het getal 680 dat in de spreuk moet worden teruggevonden, meestal, ook in dit geval,
door de letters met een cijfer aan te geven.
De spreuk is in het Ivrith: SH-LOM B-M-ROM(J)W (uitgesproken: Shalom Bimromaw)
Waarom deze spreuk werd gekozen
Het is een spreuk die enorm veel voor komt, allereerst in het Kadishgebed, ook in de Birkath ha-
Mazon (bensjen na de maaltijd) en op veel plaatsen in de gebeden.
Het is dus algemeen goed en vanwege het lichten uit de Kadish ook zeer passend bij deze
herinnering aan de overleden vader. Belangrijk is ook dat hierdoor de naam Shalom/Salom van de
overleden vader, waar het dus om gaat, aangehaald kon worden. Dus geen toevalskeuze.
De oplettende lezer is het waarschijnlijk opgevallen dat de O en de W beiden in het Hebreeuws als
de letter ‘wav’ zijn vermeld. De O als medeklinker wordt niet geschreven, daar wordt de ‘wav’ voor
gebruikt.
2 december 1919 is volgens de Hebreeuwse jaartelling 2 Kislev 5680. De schenking moet dus kort
na het overlijden van Salom zijn geweest. in 1920 of later. Twee andere kinderen (Michiel en Reina)
van Salom waren eerder overleden.
Shalom Lobstein, waar het bordje om gaat, (getrouwd met Ester Hes) was geboren te Borculo op 4
november 1844 en overleed te Ruurlo op 2 december 1919.
De gevers
Dat waren dus drie kinderen van Shalom Lobstein, overleden op 2 december 1919.
Gelet op de tekst ‘ha-Cohen’ achter de namen waren de twee broers Lobstein dus Cohanim. Dit
staat voor priesters (Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Cohen ). De vader van Shalom werd ook zo
aangeduid. Dat betekent dat zij behoorden tot het priestergeslacht. Degenen met de naam Cohen, of
afleidingen hiervan, worden meestal (maar niet altijd) beschouwd als nakomelingen van de leviet
Aäron die de eerste hogepriester in de tabernakel was. De priesters van de joodse offerdienst in de
tabernakel en later in de Joodse Tempel mochten alleen uit diens mannelijke nakomelingen worden
gekozen. Nakomelingen worden ook wel Cohaniem (=priesters) genoemd.
Moritz Lobstein
Moshe ha-Cohen was Moritz Lobstein (ook wel Lobsteen), geboren te Borculo op 28 maart 1881 in
Borculo, overleden te Amsterdam op 18 juni 1976, begraven te Muiderberg.
Hij trouwde in 1907 met Catharina van Huiden. Zij en hun kinderen woonden in Meppel. Moritz was
in de periode 1927-1941 o.a. raadslid van deze gemeente. Tot 1935 was hij wethouder en loco-
burgemeester. Hij vervulde op kerkelijk gebied vele functies. Het gezin wilde in 1940 verhuizen naar
Amsterdam.
Doch de Tweede Wereldoorlog die inmiddels was begonnen, strooide roet in het eten: de verhuizing
ging niet door. Moritz en Catharina moesten op zoek naar een andere woning in Meppel. Ze huurden
aan de Stationsweg een huis van de familie Timmer. Eind september 1942 werd dit pand gevorderd
door de Wehrmacht. Niet veel later, op 3 oktober, werd de familie Lobstein vanuit Meppel naar
Westerbork vervoerd. Ze zouden nooit meer in Meppel terugkeren.
Moritz overleefde Bergen-Belsen. Catharina van Huiden overleed in Ramat Gan (Palestina, later
Israël) op 27 juni 1945.
Voor dit op het oog vreemde gegeven is een verklaring:
Zie: www.joodsmonumentmeppel.nl/families/lobstein-m/lobstein-m.html
Op 3 oktober 1942 werd de familie Lobstein vanuit Meppel naar
Westerbork vervoerd. In het begin 1943 mochten ze het kamp weer
verlaten (Moritz was lid van de Joodse Raad voor de provincie Drenthe)
maar begin 1943 moesten zij weer terug naar Westerbork. In Westerbork
werden Moritz en Catharina geselecteerd als “Palestina-joden’ voor een
uitwisseling met in Palestina door Engelsen geïnterneerde Tempeliers met
Duitse nationaliteit. Zij werden getransporteerd naar Bergen Belsen, waar
de uitwisseling plaats vond, en daarna via Istanboel naar Haïfa. Catharina
overleed daar aan een hartaanval en Moritz kwam terug naar Nederland.
(Richard Donk heeft hier een boek over geschreven: De uitwisseling)
Jacob Lobstein
Ja'akov ha-Cohen was Dr. Jacques Lobstein, zenuwarts te Apeldoorn, directeur-geneesheer van de
Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornse Bos. Jacques Lobstein heeft gedurende de oorlog in
zijn kliniek vele Joden opgevangen. Op 7 mei 1945 is hij in Tröbitz overleden (zie foto: begraafplaats
in Tröbïtz). Gelet op de plaats van overlijden maakte hij vermoedelijk deel uit van het ‘verloren
transport’.
Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Verloren_transport .
Met het verloren transport, de verloren trein of de trein der verlorenen wordt de laatste van drie
treinen aangeduid, waarmee kort voor het einde van de Tweede Wereldoorlog gevangenen werden
afgevoerd uit concentratiekamp Bergen-Belsen, toen de Britse troepen het kamp naderden. De
gevangenen waren slachtoffers van het nationaalsocialisme.
Bij het wegvoeren van gevangenen uit het kamp werden tussen 6
en 11 april 1945 drie goederentreinen volgeladen met in totaal
ongeveer 6.800 mensen, die door de SS ‘Austauschjuden’
(letterlijk: ruiljoden) genoemd werden. In feite waren het
gijzelaars die op transport werden gesteld. Hun bestemming zou
concentratiekamp Theresienstadt zijn, in het Protectoraat
Bohemen en Moravië. Na de bevrijding van het vernietigingskamp
Auschwitz in januari 1945 werd in Theresienstadt een gaskamer
gebouwd, die echter nooit in gebruik is genomen. De laatste van
deze drie treinen kwam uiteindelijk, na een dwaaltocht door de
nog niet door de geallieerden bezette delen van Duitsland, in
Tröbitz (een kleine gemeente in Brandenburg) op open spoor tot
stilstand. Op 23 april 1945 vonden oprukkende troepen van het
Sovjetleger de trein. Zij bevrijdden de gevangenen, van wie er
ongeveer 200 de reis niet hadden overleefd, uit de wagons. In de weken die volgden, stierven door
een epidemie nog 320 mensen aan de gevolgen van het dodentransport.
Gouda Lobstein
Zij was geboren te Borculo op 13 oktober 1885 en kwam om in Sobibor op 9 juli 1943.
Een Stolperstein van haar ligt voor haar woonhuis destijds: Muraltplein 44 te Borculo.
Op deze plek had Gouda, soms genoemd als Gonda of Gousje, een fourniturenwinkel.
Zij was een alleenstaande, vriendelijke vrouw Het grote gemis, de verdwenen Joodse
gemeenschap van Borculo, uitgave HisVebo 2009. In het pand woonden drie generatie
Lobsteins, de grootvader van Gouda, Moritz, en haar vader Shalom. Gouda werd in
Apeldoorn gearresteerd. Haar broer Jacques had haar met valse verklaringen
opgenomen in zijn psychiatrische kliniek. Maar dat mocht niet baten. Op donderdag 21
januari 1943 werd zij weggevoerd.
Shalom zoon van Moshe ha-Cohen Lobstein
Geboren in 1844 in Borculo. Shalom ligt begraven op de Joodse begraafplaats aan de Deugenweerd
in Borculo. Zijn vader Moshe (Moritz) was geboren in 1808 in Brück, deelstaat Beieren in het jaar
1807 De Joodse gemeenschap te Borculo, S. Laansma 1978. Moshe was op 13 maart 1932 getrouwd
met Reintjen Elzas die geboren was op 19 december 1807. Zij kregen zes kinderen, waaronder
Shalom). De vader van Moshe was Isaac Lobstein. Deze was getrouwd met Babette Lobstein. Zij
waren kooplieden en woonden in Brück.
De familie Lobstein in Borculo
Over deze familie vinden we niet veel terug in de boeken die in de loop der tijd over het Joodse
leven in Borculo zijn geschreven. De familie Lobstein is rond 1825 in Borculo komen wonen. Het was
een familie met meer dan gewone standing. Dit blijkt uit een aantal vastgelegde feiten, zoals:
Salomon Lobstein wordt genoemd als parnas in 1889: Toen in 1889 Jozef Hartog zijn 25-jarig
jubileum als chazzan vierde, dat feestelijk in de sjoel werd gevierd, kreeg hij tijdens een huiselijke
bijeenkomst namens de Joodse gemeenschap uit handen van parnas S. Lobstein een fraaie zilveren
kiddoesjbeker en een zilveren specerijenbus Het oude volk, kroniek van Joods leven in de
Achterhoek, Liemers en het grensgebied, Hans Kooger 2001.
Ik kwam ook een aantal krantenberichten over de Lobsteins tegen:
Wel werd in de Arnhemse Courant van 12 januari 1877 vermeld dat op 10 januari een brand was
ontstaan in de schuur van L. Lobstein (broer van Salom Lobstein) . De brand werd ‘door vereenigde
krachten spoedig gebluscht’. De schuur brandde wel geheel uit en er was een koe omgekomen.
In de Amersfoortsche Courant in maart 1869 werd, in een artikel over onbezorgde brieven, vermeld
‘dat een aantal brieven aan M. Lobstein (Moritz) te Borculo onbeantwoord waren gebleven door
verkeerde adressering’.
J. Lobstein (Jacques) werd genoemd in de Arnhemse Courant van 1878 in verband met een
‘onstuimige vergadering’ ter verkiezing van een lid in de Centrale Commissie voor het Israëlitisch
Kerkgenootschap in Nederland als afgevaardigde van het kerkbestuur te Borculo.
Op 12 oktober 1889 wordt in de Graafschap-bode vermeld dat bij uitslag van de verkiezing voor een
lid van de gemeenteraad de heer S. Lobstein (Salom) 10 stemmen kreeg. Dit leverde hem geen
plaats op in de raad, omdat de heer S. Leverpoll 53 stemmen kreeg.
Op 27 juni 1873 werd in het Nieuw Israëlitisch Weekblad vermeld dat de heer S. Lobstein was
benoemd tot lid der schoolcommissie te Borculo ter vervanging van de wegens vertrek naar elders
eervol ontslagen heer S. Elzas Mz. In maart 1974 werd hij, als aftredend lid, benoemd tot lid en
penningmeester van de schoolcommissie te Borculo. Beide benoemingen werden gedaan door de
Permanente Commissie tot de algemene zaken van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap. S.
Lobstein werd in 1877 herbenoemd.
Tot slot
Het is verrassend te constateren dat bij het achterhalen van de tekst op het verweerde koperen
plaatje we weer meer te weten zijn gekomen over de familie Lobstein. Een van de mysteries die
overblijft is bijvoorbeeld de vraag hoe de geschonken lamp er uit zag en waar deze is gebleven. Was
het een olielamp of een lamp met een kaars? De kostbaarheden van de synagoge zijn tijdens de
oorlog veilig gesteld en na de oorlog weer in gebruik genomen. Bij het verkopen van de synagoge is
het interieur verspreid over andere synagogen. Een zoektocht zou de volgende stap kunnen
zijn………..
Overigens is nog meer informatie te vinden over de familie Lobstein. Onder andere in de genoemde
bronnen, www.joodsmonument.nl maar ook op de website van de Historische Vereniging Borculo:
www.hisvebo.nl .
Alphons G.M. Olthof
secretaris Stichting Synagoge Borculo
letter
getal
SH - shin
300
L - lamed
30
O - wav
6
M - mem
40
B - beth
2
M – mem
40
R - resh
200
O - wav
6
M - mem
40
(J) - 10
10
W - wav
6
Opgeteld
680